09/09/2024

Eddy De Waele en Paul Breyne, pioniers van OVSG

Op 5 september 2024 overleed Eddy De Waele, ere-algemeen directeur en een van de stichters van OVSG. Bij de 25ste verjaardag van OVSG in 2015 interviewden we hem samen met medestichter en eerste voorzitter van OVSG Paul Breyne. 

Eddy de waele paul breyne

Als de wil er is, is veel mogelijk …

Op 21 december 1990 werd de oprichtingsakte van OVSG ondertekend. Heel wat hevige discussies gingen hieraan vooraf. We gingen in gesprek met twee pioniers van onze organisatie: de eerste voorzitter van OVSG, de heer Paul Breyne, en de eerste directeur, de heer Eddy De Waele.

Portret eddy de waele
Het inzicht om tot één vereniging te komen, groeide’
Eddy De Waele

Kunt u de context schetsen van de periode waarin OVSG ontstaan is? Waarom ontstond op een bepaald moment de nood om het gemeentelijk en stedelijk onderwijs in een koepel onder te brengen?

Paul Breyne: Op dat moment bestond er enerzijds een onderwijscomité binnen de VBSG, de Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten, en anderzijds hadden de grotere steden en gemeenten zich sinds 1964 verenigd in CONO, de permanente Commissie van het Officieel Neutraal gesubsidieerd Onderwijs. CONO werkte vanuit een ideologische invalshoek en richtte zich tot neutraal en niet-confessioneel onderwijs. De grotere steden, Antwerpen, Gent, Brugge, Brussel én de provincie Vlaams-Brabant, waren lid van CONO. Op een bepaald moment moesten we gaan samenwerken omdat de overheid meer en meer een beroep deed op de koepels om haar beleid uit te voeren. In het katholiek onderwijs had je toen al de Guimardstraat en daarnaast was er de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. Het gemeentelijk onderwijs zat in een dubbelzinnige positie met twee organisaties. De ambitie ontstond om voor het hele officieel gesubsidieerd onderwijs te gaan samenwerken in één koepel. Er zijn gesprekken geweest met de provincies, maar die liepen op niets uit. Ikzelf, als voorzitter van het Vlaams onderwijscomité van de VBSG, ging in gesprek met Jos Van Elewyck, in die periode schepen voor onderwijs van Antwerpen en voorzitter van CONO. Hoewel wij van een andere ideologische overtuiging waren, konden Jos Van Elewyck en ik goed met elkaar onderhandelen en hebben we er beiden bij onze verenigingen aan gewerkt om tot een compromis te komen. De tegenstellingen waren toen veel sterker dan nu. Het katholiek onderwijs was homogener. Destijds leunde het gemeentelijk onderwijs in de kleinere gemeenten eerder aan bij het katholiek onderwijs en de steden gingen voor neutraal onderwijs. In het begin was het idee van samenwerking moeilijk denkbaar, de gracht was diep.’

Eddy de Waele: We moeten dat ook bekijken in de context van de derde staatshervorming in 1988. De Vlaamse executieve kreeg de volledige bevoegdheid voor de gemeenschapsmateries, waaronder onderwijs. In de VBSG had dat tot gevolg dat meer materies, de gemeenschapsmateries, behandeld moesten worden op de regionale niveaus. Voor onderwijs spraken we af om een Vlaams onderwijscomité te laten werken onder de leiding van Paul Breyne. De taakverdeling tussen VBSG en CONO bleef bestaan, ook al werd ze niet als optimaal ervaren. Ook financiële aspecten speelden een rol. Zo was de provincie Brabant wél lid van CONO, maar niet van de VBSG. En de steden die aangesloten waren bij CONO betaalden twee keer lidgeld: een keer aan VBSG en nog een keer aan CONO. Dat alles leidde tot een groeiend inzicht om te komen tot één vereniging. Een belangrijke trigger was de nieuwe pedagogische structuur die werd voorbereid in de commissie Monard. Het gevolg daarvan was dat decretaal werd vastgelegd dat de Vlaamse gemeenschap de inspectie zou organiseren en dat de begeleiding een opdracht was voor de verenigingen van inrichtende machten, de netten. Dat decreet zou ook personeel en werkingsmiddelen bevatten. Ons derde net bestond eigenlijk uit drie verenigingen: VBSG, CONO én de Vereniging van de Vlaamse Provincies.’

Paul Breyne: Zo’n samengaan van verschillende verenigingen met verschillende identiteiten kun je niet realiseren als de politieke wil er niet is. De SP en de CVP van toen konden goed samenwerken met de liberalen en met de VU. Naast Jos Van Elewyck en mezelf zaten de ondervoorzitters Jan Eeman en Jef De Ridder aan tafel. Een gezamenlijk politiek overleg in juni 1989 bevestigde de wil om samen te werken.’

Eddy De Waele: Aanvankelijk was er veel scepsis. Hoe zouden we zo’n nieuwe vereniging praktisch uitwerken? En waren de provincies helemaal niet te betrekken? De algemeen coördinatoren van VBSG en CONO overlegden bijna wekelijks en werkten voorstellen uit voor de nieuwe vereniging: de doelstellingen, de leden, de bestuursorganen, de nodige werkingsmiddelen, de bevoegdheden, de structuur (een vzw of een intercommunale). Daarover moest dan ook op politiek niveau worden onderhandeld. Dat gebeurde op verschillende plekken, en dat mocht al eens in een restaurant zijn. Dat kon gaan, afhankelijk van wie uitnodigde, van de Italiaan om de hoek tot de Windsor. In december 1990 waren we zo ver dat de oprichtingsvergadering van de vzw OVSG kon worden gehouden in de kantoren van VBSG.’

Hoe reageerden de gemeentebesturen?

Eddy De Waele: Op 13 februari 1991 organiseerden we een algemene vergadering voor alle gemeenten waarop OVSG werd voorgesteld en waar we formeel aan de gemeenten vroegen om een lidgeld van 1% op de werkingsmiddelen te betalen voor de dienstverlening. Anders zou de vzw niet kunnen werken. Dat was voor de gemeenten een bijkomende kost, want ze betaalden al lidgeld aan de VBSG. Toch kregen we de goedkeuring van de algemene vergadering, ook al waren er enkele dwarsliggers zoals Ieper en Aalst die moeilijk te overhalen waren. En zo ging OVSG officieel van start met twee personeelsleden die verbonden waren aan de onderwijsdienst van VBSG, jurist Patriek Delbaere en pedagoge Moniek Mollet, een groep gedetacheerden en projectmedewerkers en een aantal gesubsidieerde contractuelen. Dat alles onder leiding van twee directeuren, Eric Pas en mezelf. Twee maand later nam Eric Pas ontslag om persoonlijke redenen en werd hij vervangen door Carla Huylebroeck als directeur. Ikzelf werd algemeen directeur. De gemeenten werden goed geïnformeerd en de schoolbesturen kregen net zoals voorheen juridische en administratieve ondersteuning. Ook de pedagogische begeleiding werd voortgezet, in afwachting van het decreet op inspectie en begeleiding dat in schooljaar 1991-1992 operationeel werd. In het veld was er een zekere argwaan – sommige scholen kregen nu medewerkers van een andere vereniging te zien dan voorheen – en dat moesten we omvormen tot vertrouwen in het nieuwe geheel: de vzw OVSG. Het feit dat OVSG de belangen van de gemeentelijke schoolinfrastructuur in de DIGO, de Dienst Infrastructuurwerken voor het gesubsidieerd onderwijs, kon verdedigen, resulteerde in een verantwoord prioriteitenbeleid voor schoolgebouwen.’

Je kreeg een derde speler en dat was wennen’
Paul Breyne
Paul Breyne

En hoe reageerden de andere onderwijspartners?

Eddy De Waele: Het Gemeenschapsonderwijs was niet langer de enige aanbieder van officieel onderwijs, maar stond er sterk op om de enige te zijn die neutraal onderwijs kon bieden volgens het Schoolpact en dus ook de enige om de vrije schoolkeuze te garanderen. Het VSKO reageerde gemengd. Zij zagen in OVSG een partner op het vlak van gesubsidieerd onderwijs, maar ook zagen ze dat hun invloed kleiner werd doordat de gemeentescholen zich autonoom gingen opstellen.’

Paul Breyne: Je kreeg een derde speler, en dat was wennen voor iedereen. In die periode was het nog zo dat er naast een minister van onderwijs, minister Coens van de CVP, een schaduwminister was van een andere partij, nl. Luc Vandenbossche van de SP. Er was veel wantrouwen, dat is toch sterk veranderd.’

Was de dienstverlening aanvankelijk vooral pedagogisch of juridisch?

Eddy De Waele: De pedagogische ondersteuning werd volledig gezien in het kader van de eigenheid van het gemeentelijk onderwijs, dat openstaat voor alle leerlingen en alle levensbeschouwelijke vakken aanbiedt. De eigen lessentabellen voor het secundair onderwijs werden verder uitgewerkt en ingevuld met eigen leerplannen. Na het vastleggen van de eindtermen, zijn we – onder impuls van Moniek Mollet – ook voor het basisonderwijs gestart met leerplannen op basis van leerlijnen. De adviseurs voor buitengewoon onderwijs, zowel basis als secundair, versterkten de dienstverlening door intenser te gaan samenwerken met de stedelijke pedagogische diensten en PMS-centra. Voor het deeltijds kunstonderwijs kwam er naast de begeleiding voor muziek en woord, die al bestond, ook een adviseur voor beeldende kunst. De navormingsinstituten werden samengebracht in één geheel dat werkte voor alle onderwijsniveaus. De juridisch-administratieve ondersteuning werd op alle niveaus voortgezet en afgetoetst met de diensten van de gemeenten zelf. Hiervoor konden we bijkomend personeel aantrekken.’

Paul Breyne: Met de middelen die we hadden, zijn de inrichtende machten en onze scholen, centra en academies altijd goed bediend, zowel juridisch-administratief als pedagogisch.’

U zag de organisatie steeds slagkrachtiger worden?

Eddy De Waele: Dat groeit stelselmatig. Je moet beschikken over degelijke mensen. Je moet kunnen verantwoorden wat je met die mensen doet en je moet binnen je bestuursorganen aantonen dat wat je doet binnen de lijnen ligt die zij hebben uitgezet. Het samenbrengen van de diensten vroeg steeds meer ruimte. We gingen op zoek naar een nieuwe locatie en dat werd de centraal gelegen Ravensteingalerij. De opstart van de Vlor in 1994 was voor ons een belangrijke wending. We konden naar elke geleding in elke raad bekwame en mondige mensen afvaardigen. OVSG werd een partner in het overleg met de Vlaamse Regering in het comité C2 dat vergaderde over alle nieuwe decreten. Over alle nieuwe regelgeving die tot stand kwam, konden we mee onderhandelen.’

Wat betekent OVSG voor het Vlaamse onderwijs?

Paul Breyne: Een onmisbare steunpilaar voor het stedeliik en gemeentelijk onderwijs … Afzonderlijke gemeenten hebben niet de draagkracht om dat allemaal zelf te doen. Daar ligt het belang van OVSG en dat moet zo blijven …’ 

Eddy de Waele: ‘ … en niet alleen als dienstverlener maar ook als stem en vertegenwoordiger.’

Waarin onderscheiden we ons van de andere koepels of netten?

Eddy De Waele: OVSG is de enige onderwijskoepel waarvan de leden van de raad van bestuur democratisch verkozen zijn. Elke burger kan zijn stem uitbrengen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Alle politieke partijen maken deel uit van het bestuur en dat geeft een ruime blik. Het lokale is voor OVSG zeer belangrijk: de worteling van de basisschool in de geborgenheid van de lokale gemeenschap.’

Wat wenst u OVSG voor de toekomst?

Eddy De Waele: OVSG moet er ook in de toekomst voor zorgen dat schoolbesturen zich gesteund voelen in hun opdracht. Zo kunnen ze hun teams in de verschillende onderwijsniveaus de mogelijkheden en de kansen geven om hun werk op pedagogisch, artistiek en cultureel vlak uit te voeren op een hoog niveau en ten bate van de hele lokale gemeenschap.’

Paul Breyne: Tegelijk moet een onderwijskoepel de tekenen van de tijd zien, erop inspelen en zo mee de toekomst van het onderwijs voorbereiden, denk bv. aan wat we nu zien gebeuren met de instroom van kinderen van vluchtelingen. Ook het respect voor de autonomie van de gemeente en voor diverse overtuigingen zullen altijd wezenlijk zijn voor OVSG.’

Wie is?

Eddy De Waele was vanaf schooljaar 1966-1967 leraar in het GTI in Beveren. Vanaf oktober 1982 was hij coördinator van de dienst onderwijs bij VBSG en vervolgens algemeen coördinator onderwijs bij VBSG. Vanaf de oprichting in 1990 en tot zijn pensioen was hij directeur en algemeen directeur van OVSG.

Paul Breyne is voormalig Belgisch politicus voor de CVP (nu CD&V). Hij was achtereenvolgens schepen van Ieper, minister van Huisvesting in de Vlaamse Regering en burgemeester. Van 1997 tot 2012 was hij gouverneur van West-Vlaanderen.