Vanaf € 8.500 (excl. BTW) komt zowat elke investering in een schoolgebouw in aanmerking voor subsidies.
Deze informatie is enkel beschikbaar voor OVSG-leden. Meld je aan om dit te raadplegen. Meer over je OVSG-account vind je hier.
Meld je aanSoms is het mogelijk om voor hetzelfde project subsidies te combineren. Dit mag er wel niet toe leiden dat meer dan 100% van de kostprijs van het project gesubsidieerd wordt. Elke subsidiërende overheid heeft haar eigen voorwaarden die soms met elkaar in conflict zijn. Probeer dit dus zeker te vermijden.
De subsidieomvang verschilt al naar gelang van het onderwijsniveau. In het basisonderwijs bedraagt het standaard subsidiepercentage 70%, in het secundair onderwijs is dat 60%. Voor andere onderwijsniveaus zijn omwille van de beperkte subsidiemiddelen op dit moment geen budgetten beschikbaar.
Om de subsidie te bepalen worden bij het investeringsbedrag de BTW (6%) en een forfait voor algemene onkosten (10%) geteld. Via deze algemene onkosten worden onder meer de erelonen van architecten, veiligheidscoördinatoren, raadgevend ingenieurs en experten van de studiebureaus, de notariskosten en alle administratie- en publicatiekosten in rekening gebracht. Vervolgens pas je het correcte subsidiepercentage toe (60 of 70%). Wanneer een bouwproject ook nog eens aan de energieprestatieregelgeving moet voldoen, komt daar nog een bescheiden subsidiebedrag per vierkante meter bij.
De Vlaamse overheid organiseerde al enkele oproepen waarbij schoolbesturen via een DBFM-formule een schoolgebouw door een private partner konden laten realiseren. Voor deze specifieke projecten liggen de subsidiepercentages wat hoger.
Subsidies komen uiteraard met voorwaarden. De fysische norm beperkt de subsidieerbare oppervlakte. De financiële norm en de schatting zetten een rem op de invloed van de kostprijs op het subsidiebedrag. De eigenlijke bouw- of aankoopprijs bepalen in principe je subsidie, tenzij één van de normen overschreden wordt.
De fysische norm is de maximaal subsidieerbare bruto-oppervlakte waarop de vestigingsplaats recht heeft. Je berekent daarbij eerst hoe groot de fysische norm is en toetst vervolgens af over welke oppervlakte de vestigingsplaats al beschikt. Is de norm groter dan de bestaande oppervlakte, dan is er nog ruimte om extra oppervlakte gesubsidieerd te krijgen.
Bij verbouwingen wordt ook nagegaan of er een overschrijding is van de fysische norm. Indien dit zo is, komt enkel het deel binnen de fysische norm in aanmerking voor subsidies. Bij de subsidieberekening neemt AGION enkel het deel mee (procentueel) wat binnen de fysische norm valt.
De fysische norm is niet van toepassing op verbouwingswerken van minder dan € 125.000,00 geïndexeerd.
Wanneer je beslist toch groter te bouwen of aan te kopen dan de fysische norm, zal je als schoolbestuur de overschrijding volledig zelf moeten betalen.
Hoewel de fysische norm een richtlijn kan zijn, dient hij enkel om de maximale subsidies te bepalen. Hij geeft niet weer hoe groot een gebouw moet of mag zijn. Een schoolgebouw is niet beter of slechter omdat het kleiner of groter is dan wat de fysische norm bepaalt. Dit is van belang voor het naschools gebruik van de schoolinfrastructuur.
Voorbeeld: je kan de sportzaal van de school een stuk groter bouwen dan wat de fysische norm bepaalt voor competitiesporten. Het deel van de zaal dat binnen de fysische norm valt, wordt gesubsidieerd. De overschrijding betaal je als lokale overheid zelf.
De fysische norm wordt berekend aan de hand van enkele parameters, onderverdeeld in vier categorieën:
Voor technische ruimten en eerste uitrusting is er geen norm. Als de rest van het gebouw geheel of gedeeltelijk niet gesubsidieerd wordt omdat de fysische norm overschreden is, zullen de bijbehorende technische ruimte en de eerste uitrusting verhoudingsgewijs ook niet gesubsidieerd worden.
De parameters die aan de basis liggen van de berekening van de subsidieerbare oppervlakte, zijn divers. In het basisonderwijs is voor de onderwijsdiensten hoofdzakelijk het leerlingenaantal bepalend. In het secundair onderwijs neem je daarnaast ook het aantal uren-leraar in aanmerking, maar ook het type vak, het studiegebied, … En in het buitengewoon onderwijs is het type een bepalende factor.
De formules om de fysische norm te berekenen, gaan trouwens uit van een degressief systeem. Hoe meer leerlingen, hoe kleiner de bijkomende subsidiabele oppervlakte die elke extra leerling genereert.
De referentiedatum is in principe de laatste officiële teldatum, meestal 1 februari van het voorafgaande schooljaar. De subsidieerbare oppervlakte staat dus in verhouding tot het leerlingenaantal dat effectief in de school is ingeschreven. Stel dat er nieuwe instroom verwacht wordt omdat in de buurt een nieuwe verkaveling gepland is, dan kan dit in principe niet meegerekend worden.
Elke vestigingsplaats genereert dus een bepaalde oppervlakte waarvoor ze recht heeft op subsidies. Als een school verschillende vestigingsplaatsen heeft, dan wordt deze oppervlakte per vestiging afzonderlijk berekend. Het is dus niet zo dat de ene vestiging wat extra oppervlakte gesubsidieerd kan krijgen ten koste van een andere.
Soms gebeurt het dat vestigingsplaatsen (al dan niet van verschillende scholen) pal naast elkaar liggen en dat ze bepaalde ruimtes delen. Of dat een vestigingsplaats wordt opgeheven met de bedoeling ze met een andere samen te voegen. Ook in deze gevallen wordt voor deze vestigingsplaatsen de fysische norm afzonderlijk bepaald. Aangezien je met een degressief systeem werkt, is het dus voordeliger om de norm per vestigingsplaats te berekenen.
De fysische norm geeft een bruto-oppervlakte weer. Daarmee bedoel je de oppervlakte van de gebouwen langs de buitenkant gemeten. Elk vloerniveau wordt daarbij afzonderlijk geteld. Kruipkelders, niet bruikbare zolders e.d. worden niet meegerekend.
De fysische norm wordt – per categorie - afgetoetst aan de oppervlakte waarover de vestigingsplaats al beschikt. Dat heet de bestaande en te behouden oppervlakte.
Als u van plan bent om een deel van de bestaande gebouwen af te breken of niet langer voor de vestigingsplaats te gebruiken, moet u die niet meetellen.
Oude gebouwen zijn volgens andere inzichten gebouwd en bevatten soms delen die wij nu minder nuttig vinden, bijvoorbeeld zeer brede gangen. Om dit te compenseren, moeten oudere gebouwen niet volledig in rekening gebracht worden. Bij het aftoetsen moet u de oppervlakte die voor 1970 gebouwd werd slechts voor 90% in rekening brengen. Oppervlakte met een bouwjaar van voor 1920 zelfs maar voor 70%.
Bijkomende informatie via AGION
Ook de aanvraagformulieren voor subsidies zijn een handige tool om te berekenen op hoeveel marge/overschrijding een vestigingsplaats recht heeft.
De financiële norm is de maximale subsidieerbare kostprijs van een project. Dit is een bedrag per vierkante meter. Enkel voor de genormeerde omgevingswerkzaamheden is dit een forfaitair totaalbedrag.
Voor de financiële norm geldt hetzelfde als voor de fysische: duurder bouwen mag maar de overschrijding is volledig ten laste van het schoolbestuur.
Voorbeeld: Kost het bouwproject € 1.800,00 per vierkante meter en bedraagt de financiële norm € 1.700,00? Dan worden de subsidies berekend op € 1.700,00. De overige € 100 betaalt het schoolbestuur volledig zelf. Kan je het project voor € 1.500,00 realiseren (en dus onder de norm) dan worden de subsidies op de effectieve kostprijs berekend.
De financiële norm wordt afgemeten tegenover de bouwkost zonder BTW of algemene onkosten. Ook afbraakwerken en eerste uitrusting vallen buiten de scope van de financiële norm. Hij verschilt naargelang het betreffende lokaal wel of niet moet voldoen aan de geldende energieprestatienormen. Daarnaast is er nog een afzonderlijke norm voor de overdekte speelplaats. Voor het geheel van de genormeerde omgevingswerken (dus inclusief de overdekte speelplaats) is er een forfait dat ongeveer overeenkomt met 10% van de maximaal subsidieerbare kostprijs van alle gebouwen van de vestigingsplaats.
Bij werken na aankoop toetst AGION de som van de aankoopprijs en die van de werken aan de financiële norm.
De financiële norm(-en) wordt maandelijks geïndexeerd. De meest recente berekening is te vinden via de website van AGION.
Bij de aankoop van een gebouw wordt een schatting opgemaakt. De subsidie van de aankoop kan nooit meer bedragen dan 60 of 70% van het geschatte bedrag. De subsidiërende overheid vraagt de schatting op. Het schoolbestuur hoeft hiervoor niets te doen, behalve erover waken dat de schatter van dienst toegang krijgt tot het gebouw.
Wie ervaring heeft met (ver-)bouw of aankoop van patrimonium weet dat er altijd wel een (financiële) verrassing of nieuwe evoluties kunnen opduiken… Het normenstelsel heeft zijn waarde als algemeen kader, maar het kan in sommige gevallen tot afwijkende situaties leiden.
Daarom werd een commissie van deskundigen opgericht. Die kan dossier per dossier bekijken of er van de algemene richtlijnen kan worden afgeweken. Zij spreekt zich ook uit over eventuele zaken die in het besluit over de fysische en financiële normen niet voorzien zijn en over andere technische aspecten omtrent scholenbouw.
In de commissie van deskundigen zijn de administratie van de Vlaamse overheid, de onderwijsinspectie en de verschillende onderwijsnetten vertegenwoordigd. Op die manier waakt men erover dat het besluit over de fysische en financiële normen en de eventuele afwijkingen voor alle scholen op dezelfde manier worden toegepast.
Elk schoolbestuur dat meent dat er goede redenen zijn om van het besluit af te wijken, kan een gemotiveerd dossier indienen. Daarbij moet ook de financiële impact van die afwijking aangetoond worden.