Mediawijsheid, een vlotte communicatie, financieel-economische zelfredzaamheid, een kritische onderzoekshouding, cijfervertrouwdheid en schemavaardigheid, … – stuk voor stuk voorwaarden om zelfstandig in de samenleving te kunnen functioneren. In de nieuwe eindtermen voor het secundair onderwijs vertrekt basisgeletterdheid dan ook vanuit de dagelijkse context.
Werken aan basisgeletterdheid is een kwestie van teamwerk en vereist voldoende oefenmomenten en opvolging. Door breed naar de leerlingen te kijken via observaties, toetsen, … krijg je een beeld op de geletterdheidscompetenties. Bespreek mogelijke actiepunten als team en ga na waar je kan remediëren. Verkavel deze actiepunten vervolgens zo vakoverschrijdend mogelijk. Heel wat geletterdheidscompetenties krijgen immers enkel betekenis door de samenhang met andere inhoudelijke eindtermen. Die blijven dan ook het vertrekpunt. Het is dus zeker niet nodig om de hele lesorganisatie overhoop te halen.
Volgende sleutelcompetenties bevatten basisgeletterdheidsdoelstellingen.
Denk als schoolteam na hoe je met de eindtermen basisgeletterdheid omgaat. Bekijk het grotere geheel en de algemene principes die je dan gelijkgericht volgt.
Voor elke eindterm voor basisgeletterdheid bestaat een bovenliggende aanverwante eindterm. Waar de eindterm voor basisgeletterdheid eindigt en de bovenliggende eindterm begint, is niet altijd scherp afgelijnd. Tip – leg beide eindtermen langs elkaar om zo gelijkenissen en verschillen te ontdekken. Hou steeds de functionele en concrete component als uitgangspunt voor ogen bij het selecteren van lesmateriaal.
Als leerkracht mag je ervan uitgaan dat een leerling de eindtermen basisgeletterdheid behaalt als hij in staat is om de inhoudelijke eindtermen van het vak te behalen. De inhoudelijke eindtermen van je vak blijven dan ook het vertrekpunt van je lessen. Als je merkt dat die doelstellingen te hoog gegrepen zijn, dan breng je de basisgeletterdheid van die individuele leerling(en) voor jouw vak in kaart. Dat doe je op basis van verschillende meetmomenten met verschillende instrumenten zodat je een breed zicht hebt op wat de leerling (nog niet) kan.
De drie eindtermen basisgeletterdheid Nederlands bevatten de communicatieve competenties, zowel mondeling als schriftelijk. De jongere moet in staat zijn om doelgericht te communiceren. Dat wil zeggen dat het waarom van de communicatie centraal staat en of die communicatie al dan niet succesvol is. Heeft de ontvanger met andere woorden begrepen wat er werd bedoeld?
De eindtermen basisgeletterdheid voor deze competenties zijn transversaal. Dat wil zeggen dat deze niet op zichzelf staan maar betekenis krijgen door de samenhang met andere inhoudelijke eindtermen. Scholen mogen zelf keuzes maken om deze samenhang vorm te geven. Een leerkrachtenteam mag dus kiezen met welke eindtermen die transversale doelstellingen worden aangeboden, ingeoefend en geëvalueerd.
De doelstellingen voor deze competentie streven naar het digitaal vaardig maken van jongeren. De bedoeling is om hen de basisvaardigheden te leren om om te gaan met veelgebruikte informatie- en communicatietechnologie. Denk hierbij aan het werken met digitale media en programma’s en daarmee inhouden te kunnen maken en te delen. Tot slot leren ze ook om kritisch naar hun eigen mediagedrag te kijken en of je bijvoorbeeld zomaar foto’s op sociale media mag zetten of hoe je auteurs- en portretrechten gemakkelijk kan respecteren.
De focus bij de financiële basisgeletterdheid ligt eveneens op zelfredzaamheid. De jongere moet hierbij doelstellingen behalen die in het dagelijks leven praktisch bruikbaar zijn.
Functioneel rekenen is rekenen in een context die leerlingen (her)kennen vanuit hun dagelijkse realiteit. Inspiratie daarvoor kan je altijd halen in de vakken van de basisoptie van bijvoorbeeld de B-stroom. Bij functioneel rekenen kan vaak een hulpmiddel worden gebruikt en soms een inschatting gemaakt worden zonder hulpmiddel.
De geletterdheidsdoelstellingen wiskunde streven ernaar om de leerlingen te leren omgaan met …
In de huidige maatschappij wordt veel informatie voorgesteld in tabellen en diagrammen. Leerlingen leren uurschema’s van het openbaar vervoer lezen en interpreteren om bijvoorbeeld te kunnen berekenen wanneer ze thuis moeten vertrekken om op tijd op school te komen. Denk ook aan cirkeldiagrammen in de krant of op de website van de school.
Ze leren om in een realistische context de juiste eenheid met de juiste grootheid te gebruiken en ook een maatbesef te hebben. Een film duurt doorgaans 2 uur. Preciezere uitingen doe je niet in seconden, kilometer of milligram, maar wel in uren en minuten.
De leerlingen leren ook vlakke figuren en ruimtefiguren herkennen. Zo heeft het wiel van een fiets de vorm van een cirkel, en niet van een bol. De rechthoek is een veel voorkomende vorm, en daarom leren de leerlingen hoe ze de omtrek en de oppervlakte van rechthoeken berekenen. Voor de basisgeletterdheid geef je hen de volledige formule. Tot slot krijgen leerlingen inzicht in wiskundige verhoudingen door bijvoorbeeld een recept voor twee personen om te zetten naar een recept voor vijf personen.
De eindtermen basisgeletterdheid voor deze competenties zijn transversaal. Dat wil zeggen dat deze niet op zichzelf staan maar betekenis krijgen door de samenhang met andere inhoudelijke eindtermen. Scholen mogen zelf keuzes maken om deze samenhang vorm te geven. Een leerkrachtenteam mag dus kiezen met welke eindtermen die transversale doelstellingen worden aangeboden, ingeoefend en geëvalueerd.
De doelstellingen die bij deze competentie voorop staan, gaan over het leren inzetten van strategieën en manieren om informatie te zoeken en te evalueren.