Het gemeenschapsonderwijs (GO!) is vandaag een van de grootste vastgoedeigenaars in het land maar vraagt de overheid om meer middelen om zijn patrimonium te onderhouden. Tegelijkertijd besteedt de onderwijsverstrekker zijn middelen aan de vijandige overname van gemeentelijke scholen. De belastingbetaler verdient beter.
Volgens een recente inventaris bezit het GO! 3.700 gebouwen op 830 sites in Vlaanderen en Brussel, goed voor 13 miljoen vierkante grondoppervlakte. (De Tijd, 4 januari 2023). Om deze grote hoeveelheid vastgoed te onderhouden en verouderde gebouwen te vervangen, heeft het GO! volgens zijn eigen jaarverslag jaarlijks minstens 260 miljoen euro extra nodig terwijl het van de overheid 72 miljoen euro krijgt. GO! vraagt daarom bijkomende middelen en verkoopt ook zijn verouderde, on(der)benutte infrastructuur.
Met zo’n tekort zou je verwachten dat het GO! elke euro besteedt aan de bestaande schoolgebouwen. Niks is echter minder waar. We stellen namelijk vast dat het GO! bij de verkoop van zijn patrimonium aan een lokaal bestuur altijd de voorwaarde stelt dat ze bijkomend hun eigen gemeentelijk onderwijs overdragen. Het onderwijsnet is bereid om veel geld op tafel te leggen om gemeentescholen op te kopen met als doel de leerlingenaantallen van het GO! op te krikken. Zo investeert het onderwijsnet in bijkomend patrimonium terwijl het volgens zijn eigen jaarverslag alle middelen nodig heeft om het eigen patrimonium te onderhouden en te renoveren. Ten slotte publiceert het GO! op zijn website een draaiboek voor de overname van scholen en biedt het actief ondersteuning aan gemeentebesturen. Een merkwaardige tijds- en geldbesteding voor een onderwijsnet, dat beweert over onvoldoende middelen te beschikken voor zijn bestaande scholen. Het GO! zou zijn patrimonium ook kunnen verkopen zonder een dergelijke overdracht te eisen.
De overheid heeft voor het bouwen van gemeentelijke basisscholen bovendien al subsidies gegeven: Vlaanderen subsidieert namelijk 60 tot 70% bij de bouw van een nieuwe school. In de regelgeving werd de verplichting ingeschreven dat een overdracht van een school aan een marktconforme prijs moet gebeuren. Concreet wil dit zeggen dat Vlaanderen bij een overdracht aan het eind van de rit bijna twee keer voor het schoolgebouw betaald zal hebben: één keer voor de gesubsidieerde bouw, een tweede keer voor de overname door het GO!.
Overnames uit het verleden leren ons dat deze plannen zelden of nooit in het bestuursakkoord staan en achter gesloten deuren worden bedisseld. Dat leidt vaak tot veel ophef bij bewoners en ouders, die niet aanvaarden dat er met hun schoolkeuze gesjacherd wordt.
Als lokale besturen hun onderwijs overdragen, dan argumenteren ze wel eens dat onderwijs hen te veel geld kost. Deze perceptie klopt niet. De Vlaamse overheid vergoedt het onderwijspersoneel en verschaft werkingsmiddelen, dat hoeft de gemeente dus niet te betalen. Ook de aankoop, renovatie of bouw van schoolgebouwen wordt tot 70% door de Vlaamse overheid betaald. Een slim bestuur kiest daarbij voor een multifunctioneel gebouw dat tijdens vakanties en na de schooluren ten dienste staat van de gemeenschap. Voorbeelden hiervan zijn open speelplaatsen voor de kinderen in de buurt, bibliotheken en leescafés, de kunstacademie, verhuur aan lokale verenigingen, sportinfrastructuur, … Op deze manier kan een gemeente ervoor zorgen dat ze haar sportzaal niet voor de volle 100% moet financieren en dat alle bewoners ervan kunnen profiteren. Bovendien is de verlaagde btw van 6% van toepassing op scholenbouw. Kortom, er is geen enkel gemeentelijk beleidsdomein dat zo uitgebreid gefinancierd wordt door Vlaanderen als onderwijs.
Het bestuur van OVSG vraagt uitdrukkelijk dat het GO! deze manier van werken stopzet. Laten we als onderwijsverstrekkers onze energie en middelen steken in onze kerntaken: het lerarentekort aanpakken en kwaliteitsvol onderwijs ondersteunen. Elkaar scholen proberen afpakken, louter om marktaandeel te winnen, hoort daar niet bij. Scholen zijn geen koopwaar.
Walentina Cools, algemeen directeur Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten
Deze opinie verscheen in De Tijd op 6 januari 2023